GREGORIAANS IN TWENTE

Verkenningen rond een millennium Latijnse kerkmuziek

Guus Goorhuis

Er is een roos ontsprongen
uit ene wortelstam;
die, lijk ons d'ouden zongen,
uit Jesse 't leven nam;
nu heeft zij bloem gebracht,
in 't midden van de winter,
in 't midden van de nacht.


Hebt u het afgelopen jaar gregoriaans gehoord, hoe vaak en waar was dat? Hebt u het zelf wel eens gezongen en zo ja in welk verband? Tot de eerste zondag van de Advent van het jaar 1964 kon in ons land op deze vragen slechts één antwoord gegeven worden: gregoriaans wordt uitsluitend gezongen in de eredienst van de katholieke kerk, door zowel de priester, het parochiële zangkoor en de kerkgangers. Anno 2007 heeft het beoefenen én het bestuderen van de zang van het gregoriaans buiten de katholieke kerk een grotere vlucht genomen dan erbinnen. Zie de gregoriaanse koren uit alle werelddelen die om de drie jaar in het Vlaamse Watou bijeenkomen om daar, vaak indrukwekkende, staaltjes van hun kunnen ten beste te geven. Slechts een enkel deelnemend koor, zoals dat van Westminster Cathedral London, zingt nog gregoriaans vanuit de verbondenheid met de liturgie van de eigen kerk- en parochiegemeenschap. Zie de beoefening der wetenschap van de geschiedenis en van de interpretatie van het gregoriaans: zij bloeit momenteel als nooit tevoren, eveneens voornamelijk buiten de katholieke kerk. Het aantal gregoriaanse CD's dat de afgelopen decennia in Europa opgenomen is, neemt met gemak dezelfde plaats in als de eens zo indrukwekkende linnenuitzet, opgetast in een achttiende-eeuws Twents kabinet. Ik ken zo'n gregoriaans kabinet.

GREGORIAANS IN TWENTE: EEN VOLKSBEWEGING 1

Gregoriaans en Twente: zij zijn wellicht al met elkaar verbonden sinds de kerstening van deze regio in de achtste eeuw door missionarissen als Plechelmus, in ieder geval sinds het jaar 954 toen in Oldenzaal een kapittel van geestelijken verbonden werd aan de kerk ter plaatse, van waaruit de kerstening van onze streek verder ter hand genomen werd. Heidense balladen werden vervangen door gregoriaanse melodieën op bijbelse teksten - hoofdzakelijk uit het boek der psalmen en de vier evangelies - voor de nieuwe eredienst in haar jaarcyclus van mis en getijden. Het lijkt erop dat deze meer dan duizend jaar oude band - voor het eerst losser gemaakt door het Tweede Vaticaans Concilie in 1964 - inmiddels definitief verbroken is en dat het gregoriaans over enkele jaren nog slechts serieus beoefend zal worden op concertpodia en in het liturgische reservaat van een enkele katholieke kerk in ons land en in Twente, dit ondanks verzekeringen van de kerkelijke overheden, dat kerkmuziek, dus ook gregoriaans, immaterieel religieus erfgoed is. Dat het als zodanig te behouden is, "níet als museumstuk dat het voorbije verleden toont, maar als vorm van kerk-zijn, als vorm van kerkelijke presentie. Het is een authentieke vormgeving van kerkelijk apostolaat van de gelovigen".2

Gregoriaans en Twente: in de meer dan duizend jaar tussen 954 en 2007 moeten in ieder geval duizenden bewoners van Twente gregoriaans gezongen hebben, wekelijks, vaak ook dagelijks, in de liturgie van hun stads, dorps- en kloosterkerk, van Denekamp tot Rijssen, van Haaksbergen tot Almelo, van Losser tot Sibculo. Het gregoriaans was gezien het aantal uitvoerenden reeds getalsmatig een volksbeweging, het behoorde tot het religieuze levensritme van zeer vele katholieke Twentenaren, geestelijken en leken: vóór de reformatie praktisch alle Twentenaren, erna, vooral vanaf 1810, de katholieke "zuilgenoten". Er bestaat naast de katholieke kerkmuziek geen enkel ander religieus erfgoed waarbij zo velen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming ervan. Welk gregoriaans zongen ze eigenlijk en hoe leerden deze burgers, poalbörgers en boeren deze toch vaak complexe zang uit te voeren?


Er is een roos ontsprongen:
VAN KERSTENING TOT REFORMATIE

De zoektocht in Twente naar de oudste materiële sporen van het gregoriaans heeft tot nu toe slechts weinig opgeleverd: enkele handschriftfragmenten met gregoriaanse gezangen, afkomstig van de kapittelkerk van St. Plechelmus te Oldenzaal 3 en die van de middeleeuwse kloosters te Albergen en Oldenzaal 4 geven ons een zeer onvolledige indruk van kerkmuzikale praktijken in middeleeuws Twente. Dat in deze streek zo weinig bewaard gebleven is, lijkt uitzonderlijk, maar we moeten daarbij bedenken dat het overgrote deel van de middeleeuwse liturgische handschriften in de Noordelijke Nederlanden sinds de zestiende eeuw als verloren beschouwd moet worden.5 En toch moet elke kerk in stad en dorp, ook in Twente, eigen zangboeken hebben gehad die voor de gregoriaanse zang in de eredienst gebruikt werden.6 Wél moet gezegd worden dat de zoektocht voor wat betreft Twente nog maar net begonnen is: in archieven en op zolders van pastorieën, nu vaak gebruikt als parochiecentra, en ook bij particulieren thuis, onder wie families en erfgenamen van pastoors, worden telkens nog parafernalia van het katholieke (muzikale) verleden gevonden, zoals hierna nog beschreven zal worden.

Het gregoriaans dat in de achtste eeuw vanuit Rome wordt ingevoerd in het gehele Frankische Rijk, wordt tot in de tiende eeuw aangeleerd op slechts één wijze: voorzingen, nazingen en herhalen; het is de zogeheten viva voce-methode. Wij kunnen ons nauwelijks een voorstelling te maken van het geduld, vlijt en discipline die nodig waren om de honderden, vaak ingewikkelde gregoriaanse gezangen, wisselend voor bijna elke dag van het kerkelijk jaar, op deze wijze in te prenten. Pas later ontwikkelde men een notatiesysteem dat het instuderen vergemakkelijkte, en dat natuurlijk alleen verspreid kon worden als het werd overgeschreven. Daarom had een kapittelkerk als die van St. Plechelmus te Oldenzaal - een der oudste van het bisdom Utrecht - al vroeg een eigen kapittelschool en scriptorium of schrijfschool en vervulde mede daardoor een belangrijke regionale functie. Men leidde er ter plekke de geestelijkheid op, al spoedig aangevuld met jongens zonder die intentie, maar wel met een belangrijke rol in de dagelijkse liturgie. De school was een geestelijke school en zelfs wanneer zij door leken werd bezocht, waren de leraren geestelijken en bleef het hoofddoel van de opleiding het verstaan van het kerklatijn en het zingen der kerkelijke melodieën.7 Men kan verder aannemen dat in de latere middeleeuwen aan elke parochiekerk van enige betekenis een school was verbonden, waarvan de leraar - vaak zowel koster als schoolmeester en koorleider - en leerlingen verantwoordelijk waren voor de liturgische zang van mis, vespers en soms ook begrafenisplechtigheden in de parochiekerk.8

Tot aan de reformatie schreef men in Twente het gregoriaans over: de handmatige productie van de graduales en antifonales was tijdrovend en kostbaar en vond als regel plaats in de schrijfscholen van kloosters en kapittels, zowel voor eigen gebruik alsook voor anderen. Van het Antoniusklooster te Albergen en het Plechelmuskapittel te Oldenzaal zijn enkele laatmiddeleeuwse fragmenten bewaard gebleven, van het Agnesklooster uit dezelfde plaats een 17e-eeuws handschriftfragment, alle ter plekke tot stand gekomen.9 De melodieën van deze handschriften hebben dan al lang niet meer de ritmische verfijning van het gregoriaans zoals dat in de 10e en 11e eeuw voor het eerst vastgelegd werd. Ook werden de melodielijnen in de loop van de Middeleeuwen veranderd en ingekort: andere tijden, andere inzichten. Het gregoriaans moet in de loop der eeuwen anders, vlakker en langzamer, zijn gaan klinken. Soms is er sprake van een eenvoudig soort meerstemmigheid, organum genoemd; dit blijkt uit notities uit het bewaard gebleven handschrift van het Agnesklooster. Van meerstemmigheid of polyfonie in de liturgie in Twentse kerken van vóór de reformatie is niets bekend, hoewel het niet onwaarschijnlijk is, gezien het feit dat in een kleinere stad als Rhenen in 1569 "die hoechmisse in musyck met vier vocen (stemmen) gesongen" werd met medewerking van zes jongensstemmen.10

die, lijk ons d'ouden zongen:
DE ACHTTIENDE EN NEGENTIENDE EEUW

In de schuilkerkentijd van de 17e en 18e eeuw werden gedrukte zangboeken ingevoerd. In Noord-Nederland ontstond zelfs een eigen traditie van vele gedrukte uitgaven van Graduale en Antiphonarium, verschenen in Den Bosch, Utrecht en Amsterdam, waarvan de boeken tot ver in de 19e eeuw in de liturgie gebruikt werden, ook, en vooral, in Twente.11 Want deze landstreek was mede door toedoen van Philippus Rovenius en zijn opvolgers voor een groot deel katholiek gebleven en de geloofsgenoten aldaar bleven, tegen de verdrukking door de protestantse overheden in, gewoon doorzingen, tijdens de mis en vespers, in het Latijn, in boerderijen en kerkschuren op het Twentse platteland -later ook in dorpen en stadjes - en kloosterkapellen vlak over de grens in het katholieke Münsterland. Maar helaas is ook van deze boeken in Twente tot op heden geen spoor teruggevonden, op één gelukkige uitzondering na. En die uitzondering doet vermoeden dat er in Twente, op zolders en in parochiële archieven, nog niet-ontdekte schatten uit het kerkmuzikale verleden kunnen liggen.

Het betreft een exemplaar van een Graduale uit 1815 met de titel: "GRADUALE ROMANUM, VOLGENS HET ROOMSCHE MISBOEK Tot gebruik der Roomsch-Catholyke kerken in de Nederlandsche Zending". Uitgegeven "te Amsterdam ter boek- en plaatdrukkerye van de Wed. F.J. van Tetroode, Kalverstraat nº. 37. MDCCCXV."
Dit boek is in particulier bezit te Saasveld en afkomstig van de zolder van boerderij "de Cönninck" in de buurtschap Buren, gelegen tussen Borne, Hengelo en Delden. Deze Tetroode-editie is hoogstwaarschijnlijk gebruikt in de toenmalige statie of parochie van Borne.12 Ook elders in Twente zal deze uitgave gebruikt zijn, hoewel zoals gezegd ook diverse andere edities van het Graduale en Vesperale Romanum in omloop waren.
Vergelijking van de gregoriaanse melodieën van dit Tetroode-Graduale met die uit Noord-Nederlandse middeleeuwse handschriften wijst uit, dat de melodieën in de loop der eeuwen relatief weinig verminkt zijn geraakt. De overlevering der gregoriaanse melodieën in de Noordelijke Nederlanden steekt kwalitatief gezien vér uit boven de editie van de zogeheten 17e-eeuwse Medicea uit Rome en de daarvan afgeleide laat-19e-eeuwse zogeheten neo-Medicea, uitgegeven door Friedrich Pustet te Regensburg en hierna nog te bespreken.
In het archief van de Mariageboorteparochie te Losser bevindt zich ondermeer een Graduale Romanum "of misgezangen voor de Roomsch-Katholieke kerken in Nederland" uit de periode 1846-1878, uitgegeven door P.N. Verhoeven, "drukker en boekhandelaar van Z.H. Pius IX" en waarvan de melodieën geheel overeenstemmen met die uit het bovengenoemde Tetroode-Graduale.

In Twente moet, na het wegvallen van de onderwijsstructuren van de eens zo belangrijke kapittel- en parochiescholen, het gregoriaans onderwezen zijn gebleven, in welke gebrekkige vorm dan ook; door aartspriesters, pastoors, klopjes, schoolmeesters en dirigenten en met gebruikmaking van de aan de zangboeken toegevoegde "Korte onderrechting over den Gregoriaanschen Zang".
In de 19e eeuw - toen de katholieken weer kerken mochten bouwen of, zoals in Oldenzaal, Haaksbergen, Losser, Denekamp en Tubbergen, de oude middeleeuwse kerk zelfs in eigendom terugkregen - kwamen de zangers van het koor in de regel opgesteld te staan op de nieuw gebouwde orgeltribune, achter in het kerkgebouw. Zang en altaar kwamen letterlijk en figuurlijk ver van elkaar af te staan. De wisselende gezangen van het gregoriaans werden veelal afgewisseld met meerstemmige missen van meer dan eens twijfelachtig allooi, begeleid door orgel maar bij feestelijke gelegenheden ook door orkest. In september 1838 werd in de Plechelmus te Oldenzaal bij gelegenheid van het driedaagse bezoek van de bisschop aan de stad, om er het sacrament van vormsel en priesterwijding te kunnen toedienen, een "pontificale hoogmis" gecelebreerd, met assistentie van 14 priesters, "waarbij het zangerskoor door een schoon corps musicanten die expresselijk daartoe van Nijkerken ontboden waren, geaccompagneerd wierde, en aan dit feest luister deed bijzetten." 13 Uit dezelfde bron blijkt dat ook vrouwenstemmen deel uitmaakten van het parochiekoor van die jaren en dat de koorleden onderwijs ontvingen "in de zangkunst".14 Hetgeen niet wegneemt dat de kerkmuziek, zowel muzikaal als liturgisch gezien, tot ver in de 19e eeuw, over het algemeen van een zorgwekkend niveau was, uitzonderingen daargelaten.15 Een reactie kon dan ook niet uitblijven.

In overeenstemming met de tijdgeest van midden 19e eeuw kreeg men binnen de kerk een grote belangstelling voor de bronnen van het gregoriaans en van de oude meerstemmige kerkmuziek en deze leidde tot vele initiatieven en ontwikkelingen. Het Provinciaal Concilie der Nederlandse bisschoppen, in 1865 te Utrecht gehouden, verbood het gebruik van muziekinstrumenten anders dan het orgel in de liturgie en sloot de vrouw uit als lid van een kerkkoor. Daardoor nam onmiddellijk de vraag naar mannenkoormissen met orgelbegeleiding drastisch toe, leidend tot de productie van veel nu terecht vergeten epigonenmuziek.16 Verder kwam onder invloed van het zogeheten Caecilianisme een invoering tot stand van nieuwe gregoriaanse zangboeken.17 De Twentse koorzangers moesten vanaf ongeveer 1880 zingen uit edities afkomstig uit Regensburg en die de melodieën van de zogeheten Medicaea bevatten, het gregoriaans zoals dat door het concilie van Trente in de 16e eeuw was vastgesteld. Zoals hierboven al beschreven, betekende het gebruik van deze neo-Medicaea muzikaal gezien een achteruitgang, maar de in 1878 opgerichte Nederlandse Sint Gregoriusvereniging (hierna NSGV) deed er alles aan om de liturgie hier te lande volgens deze inzichten te hervormen.

De koorbibliotheek van de St. Plechelmusbasiliek te Oldenzaal bevat nog enkele exemplaren van de Regensburg-edities, waaronder een Vesperale Romanum uit 1883, dat aan het eind een toegevoegd katern bevat, bestemd voor het aartsbisdom Utrecht, bevattend de Officia Propria Sanctorum Archidioecesis Ultrajectensis, gebeden en gezangen voor de vespers van de eigen heiligen van het aartsbisdom, waaronder die voor het feest van St. Plechelmus op 15 juli. De bisschoppelijke toestemming voor het drukken van deze bijlage werd op 27 februari 1878 verleend door aartsbisschop A.J. Schaepman. Deze Oldenzaalse zangboeken zijn zo te zien daadwerkelijk gebruikt en blijkens een stempel destijds aangeschaft bij van Rossum, katholieke Kerkmuziekhandel te Utrecht.

nu heeft zij bloem gebracht:
DE TWINTIGSTE EEUW

Begin 20e eeuw voerde de NSGV niet alleen propaganda voor meerstemmige missen in Caeciliaanse stijl, daarnaast ijverde deze vereniging eveneens voor de uitvoering van missen van Palestrina: muziek voor gemengd koor. Met het oog op het laatste werd door de NSGV sterk bevorderd dat er jongenskoren werden opgericht.18 We zien dan ook dat in Twente in vele parochiekerken aan het reeds bestaande mannenkoor jongens werden toegevoegd om dit nieuwe muzikale ideaal te kunnen uitvoeren; een nieuw tijdperk was aangebroken.
Een bisschoppelijke Commissie van toezicht zou er vanaf nu stringent op toezien, dat alléén goedgekeurde kerkmuziek zou worden uitgevoerd, waarbij men angstvallig waakte voor uitwassen van het verleden. Geheel passend binnen deze liturgische en muzikale renaissance was vervolgens de pauselijke erkenning van het wetenschappelijk onderzoek dat de monniken van de Franse abdij Solesmes jarenlang hadden verricht op het gebied van de overlevering der gregoriaanse melodieën. In 1904 werd de verzorging van de nieuwe editio Vaticana dan ook opgedragen aan deze abdij: een overwinning voor het authentieke gregoriaans.

Problematisch gevolg echter was, dat de zangers op de meer dan dertig Twentse koorzolders binnen enkele decennia het gregoriaans voor de derde keer op een andere wijze moesten leren zingen. En ook veel van de meerstemmige muziek die zij jarenlang met groot genoegen hadden gezongen en waaraan ze gehecht waren geraakt, werd nu door de Commissie afgekeurd en verboden. De weerstand tegen de nieuwe kerkelijke initiatieven was dan ook merkbaar. Met vragenlijsten over het te zingen repertoire, cursussen, zangersdagen en aansluiting van de parochiekoren bij de NSGV trachtte de kerkelijke overheid haar inzichten te institutionaliseren, waarbij het kerkmuzikale tijdschrift Gregoriusblad - waarop elk koor geabonneerd diende te zijn - als podium gebruikt werd. De in 1913 opgerichte Vereeniging (Bond) van R.K. Zangkoren in Twente sloot zich na het nodige aandringen op 15 december 1915 aan bij de landelijk opererende NSGV en was blijkens het verslag daarvan "de grootste niet-parochiale afdeeling" die de NSGV ooit had aangenomen.19 Bij gelegenheid van een zangersdag van deze bond op 14 januari 1914 bleek dat de meeste Twentse koren nog de Regensburg-editie van het Graduale hanteerden, gezien de vermelding "ouderwetsche wijze" van uitvoering der gezangen. Nog in hetzelfde jaar werden op initiatief van het bestuur cursussen gegeven in Hengelo, met 150 deelnemers, waarbij de nieuwe, geritmeerde Solesmes-editie van het gregoriaans gehanteerd werd. In de zomer van 1914 en in 1915 werden diverse herhalingscursussen gegeven, niet alleen voor zangers, maar ook voor dirigenten en organisten; met niet aflatende energie werd de nieuwe zangstijl ingevoerd. In mei 1914 besloot het kerkbestuur van de St. Plechelmus te Oldenzaal tot aanschaf van "de nieuwe zangboeken" en verhoogde daartoe op de begroting de post voor het zangkoor met 150 gulden.20 In het daaropvolgende jaar, op 19 maart 1915, bepaalt hetzelfde kerkbestuur op voorstel van pastoor-deken J.H. Scholten, dat "de directeur van het zangkoor een toelage van 50 gulden zal ontvangen mits ter goedkeuring van Z.D.H. (de Aartsbisschop) - voor de opleiding van een jongenskoor".21 In de vergadering van 6 april daaropvolgend kon de bisschoppelijke goedkeuring worden medegedeeld.

De volgende decennia, vaak als die van het Rijke Roomsche Leven betiteld, laten vele jongens en mannen, én parochianen, intensief kennismaken met het "nieuwe" Solesmes-gregoriaans en daarnaast met vele meerstemmige composities van mis- en lofgezangen. De eerder genoemde bisschoppelijke Commissie van toezicht - gewapend met vele angsten voor de muzikale trivialiteiten uit het jongste verleden - garandeerde kwaliteit, naar de maatstaven des tijds. Men was streng: dat ondervonden aanvankelijk grote componisten als Alphons Diepenbrock en Hendrik Andriessen. Binnen de Nederlandse katholieke kerk zou eerst ook een esthetische emancipatie moeten plaatsvinden: de gipsen beelden, kussentjes, stoofjes en gietijzeren godslampen van de schuur- en waterstaatskerken van weleer bepaalden nog al te lang het gevoel voor schoonheid van menig katholiek, van parochiaan tot bisschop.
In vele parochiekerken van Twente klonken vanaf nu missen van Andriessen, Perosi, Gruber, Rheinberger, Palestrina, Bruckner,Gretsjaninov en diverse andere grote en minder grote componisten onder wie opvallend veel tijdgenoten; de opgerichte Kerkmuziekschool te Utrecht leverde professionele kerkmusici af die op hun beurt vaak weer cursussen gaven aan zangers, dirigenten en organisten, waardoor tot in de kleinste dorpskerken hetzelfde Solesmes-gregoriaans gezongen kon worden. Het voortbestaan van kwalitatief hoogwaardige, in ieder geval acceptabele kerkmuziek - gregoriaans en meerstemmige composities - leek verzekerd. Koren van parochiekerken als de St. Jacobus in Enschede, de St. Pancratius in Haaksbergen, de St. Plechelmus in Oldenzaal en de St. Lambertus in Hengelo, ondermeer onder leiding van respectievelijk Carel Jacobs, Dinant Dijkhuis, Frans Oude Sogtoen en August Vörding, waren jarenlang de exponenten van deze kerkmuziekcultuur.22 Een cultuur, van grote invloed op de esthetische en muzikale perceptie van haar deelnemers, allereerst de koorzangers, en daardoor ook van invloed op het algemene culturele leven in Twente, een geschiedenis die nog geschreven moet worden. Zo werd in 1942 in Enschede de Matthäus Passion van Bach uitgevoerd door het plaatselijke Toonkunstkoor, waarbij medewerking werd verleend door het jongenskoor van de St. Plechelmus uit Oldenzaal dat toen onder leiding stond van Toon Borghuis; het begin van een grote nog steeds bestaande traditie.23 Alphons Gaalman die in 1948 als organist vertrok uit laatstgenoemde kerk, startte er het daaropvolgende jaar een reeks orgelconcerten die een belangrijke plaats zouden gaan innemen in het culturele leven van Twente.24

in 't midden van de winter:
DECEMBER 1964 EN HET GEVOLG

Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) maakte in 1964 een eind aan de exclusiviteit van de Latijnse eredienst, verklaarde gebeden en gezangen in de volkstaal van even groot belang in de liturgie. De onmiddellijke gevolgen van dat voornemen waren in Nederland merkbaar aan de discussie en strijd die ontstond bij invoering van vieringen in de volkstaal. Zo staat in het Gregoriusblad uit die tijd een open brief afgedrukt, tot stand gekomen uit overleg van de dirigenten (directeuren) en organisten uit de dekenaten Hengelo, Enschede en Oldenzaal; een brief bestaande uit vijf punten, waarin de kerkmusici hun bezorgdheid uitten ten aanzien van de vormgeving der eredienst en ondermeer stelden, vóór het handhaven te zijn van de zuiver Latijnse Hoogmis. De brief, gedateerd 14 december 1964, was ondertekend door de eerdergenoemde dirigenten Dijkhuis, Oude Sogtoen en Vörding. Het hoofdbestuur van de NSGV gaf aan dit schrijven te ondersteunen.25 Maar de parochiële jongenskoren verdwenen, meisjes- en vrouwen(dames-)koren ontstonden, hoewel in de Plechelmus te Oldenzaal het jongenskoor - tot 1973 onder leiding van Frans Oude Sogtoen - als enige in Twente nog in de zondagsliturgie bleef zingen tot in 1998. In dat jaar werd de band met de basiliek definitief verbroken, waarna de koren van Plechelmus en Antonius fuseerden tot het nieuwe Plechelmus-Antoniuskoor, dat onder leiding kwam te staan van Nardy Goorhuis-ter Elst. Dit koor zingt zowel in de Antoniuskerk als in de Plechelmusbasiliek wekelijks het gregoriaans alsmede de klassieke Latijnse kerkmuziek van Monteverdi tot Duruflé, een langzaam maar zeker unieke positie in de huidige kerkmuziekpraktijk in Twente. Eenzelfde plaats neemt de St. Lambertus in Hengelo sinds midden jaren zestig in met haar volledig Latijnse hoogmis, volgens de nieuwe opzet van het Vaticaanse Concilie. Wekelijks zingt de Schola er onder leiding van Paul Bonenkamp de eenstemmige vaste en wisselende gregoriaanse gezangen, op hoogfeesten afgewisseld met klassieke polyfonie.

In 1974 kwam een nieuwe officiële editie uit van het Graduale Romanum, voortkomend uit de door het Tweede Vaticaanse Concilie veranderde indeling van de teksten en gezangen van het liturgisch jaar. Neo-gregoriaanse gezangen verdwenen en werden vervangen door die van het authentieke repertoire, het zogeheten vieux fonds. De kerkelijke autoriteiten, met als uitvoerende instantie de NSGV, lieten in tegenstelling tot vroeger, de invoering van dit boek echter afhangen van de wens van de plaatselijke pastoor. In sommige parochies verdween daardoor het gregoriaans zelfs geheel, in andere, waaronder de St. Nicolaasparochie te Denekamp, bleef het koor zo gehecht aan de oude gewoontes, dat men de oude boeken boven de nieuwe verkoos, voor menig pastoor een voordelige oplossing. In de St. Plechelmus in Oldenzaal werd in 1976, op initiatief van de nieuwe dirigent Boyke Brand en pastoor-deken van Burgsteden, besloten tot het aanschaffen der nieuwe Graduales.
De opzet van het nieuwe gregoriaanse zangboek was dan wel bij de tijd, de editie der melodieën bepaald niet: de stand van het wetenschappelijk onderzoek naar melodie en ritme van het gregoriaans was niet afleesbaar uit de nieuwe boeken, een gemiste kans. Dit keer ondernam de Kerk niets om tot stand gekomen vernieuwingen op dit terrein daadwerkelijk in te voeren, men had de volkstaal in de liturgie tot prioriteit verheven; dit beleid is afleesbaar uit de betreffende jaargangen van het Gregoriusblad. De kwaliteit van de uitvoering van het gregoriaans werd vanaf nu geheel overgelaten aan de persoonlijke voorkeuren en mate van deskundigheid van de plaatselijke dirigent. Vrijblijvend door de NSGV aangeboden cursussen gregoriaans - onder meer op pastoraal centrum Zwanenhof te Zenderen - sloten hierbij aan en waren gebaseerd op inmiddels verouderde inzichten, ook al was in het Twente van de jaren '70 - '90 nog steeds een potentieel aan gregoriaanse koren aanwezig waarmee men doelgericht aan vernieuwing en bevordering van de deskundigheid had kunnen werken. Als de Twentse koorzanger thuisgekomen een CD opzette met gregoriaans, hoorde hij vanaf nu in vele gevallen een andere interpretatie dan hijzelf gewend was te zingen. Er was wederom een nieuw tijdperk aangebroken.

De nieuw verworven inzichten op het gebied der interpretatie van deze zang werden nog slechts door niet-kerkelijke organisaties gegeven, waaronder de Stichting Amici Cantus Gregoriani, die reeds in de jaren '80 dirigentencursussen gregoriaans gaf in Utrecht en studiegroepen semiologie van het gregoriaans te Hilversum, waaraan schrijver dezes tussen 1988 en 1992, als dirigent-organist van de St. Plechelmusbasiliek en als dirigent van de Schola Cantorum Twente, deelgenomen heeft en waarvan hij sindsdien de resultaten in de eigen praktijk tracht toe te passen. Inhoudend dat - allereerst bij de mannen van het toenmalige Plechelmuskoor, vanaf 1999 bij die van het Plechelmus-Antoniuskoor - de Graduales in de kast bleven staan; men zingt van losbladige kopieën met eigen edities van de gezangen, vervaardigd met behulp van het zogeheten Graduale Triplex26 en studies van specialisten op dit terrein. Ook de Schola Cantorum Twente, een niet-parochieel koor, opgericht in 1971 te Enschede met als doel het bewaren van het gregoriaans voor de katholieke liturgie in Twente, zingt op deze wijze. De vlakke, langzame en forse zang van weleer, opgevolgd door het romantische klankideaal van Solesmes, maakt bij deze twee koren geleidelijk aan plaats voor een meer dynamische en ritmisch verfijnde voordracht van melodie en tekst.

in 't midden van de nacht:
OM HET VOORTBESTAAN VAN HET GREGORIAANS IN TWENTE

Parallel aan de toename van de kennis van de uitvoeringswijze van het gregoriaans is de laatste decennia sprake van een omgekeerde beweging: deze zang trekt zich langzaam, maar steeds sneller terug uit de liturgie van allereerst de parochiekerken in Twente. De verzuchting uit 1964 van Carel Jacobs, dirigent van het toenmalige St. Jacobus mannen- en jongenskoor te Enschede, lijkt nu definitief bewaarheid te worden: "de kerkkoren zijn gedoemd te verdwijnen." Zo had het parochiekoor van Zenderen dank zij de rijke liturgie destijds bij de paters Carmelieten, tot voor kort een indrukwekkende staat van dienst op het terrein van het gregoriaans, maar door de invoering van de volkstaal, het opkomen van vieringen met een ander karakter door een tekort aan priesters en door de zogeheten vergrijzing van het ledenbestand van het parochiekoor verdwijnt evenals elders in Twente dit repertoire in een hoog tempo, zoals dat straks overigens ook het geval zal zijn met de meerstemmige zang in zowel Latijn als volkstaal. De deskundigheid, vereist voor zowel de dirigent als de organist en niet op de laatste plaats voor de geestelijkheid zelf, is bij gebrek aan opleidingsmogelijkheden snel tanende.27
Met inzet van zeer veel energie kunnen op sommige plaatsen in onze regio (gemengde) koren zowel het gregoriaans als ook de klassieke meerstemmige Latijnse kerkmuziek op een acceptabel niveau uitvoeren in de liturgie. De drie Twentse basilieken - de St. Plechelmus te Oldenzaal, de St. Lambertus te Hengelo en de St. Pancratius te Tubbergen - zouden in dezen een voortrekkersrol kunnen vervullen; er wordt nog wekelijks Latijn gezongen. De St. Plechelmusbasiliek, onlangs nog "de kathedraal van Twente" genoemd28, zal in het dekenaat Twente in de nabije toekomst, wanneer opnieuw parochies zullen fuseren tot grotere eenheden en wederom kerkgebouwen zullen moeten worden afgestoten, een centrale rol voor de liturgie van katholiek Twente kunnen gaan vervullen, zowel voor wat betreft de liturgie in de volkstaal als die in het Latijn.


1. Dit artikel is gepubliceerd in Jaarboek Twente 2008, het is een introductie op het onderwerp en bedoelt niet meer te zijn dan een aanzet tot onderzoek naar de rol van de katholieke kerkmuziek in het Twentse kerkelijke en culturele leven. De aantekeningen bij dit artikel in de vorm van eindnoten bevatten naast literatuur- en archiefvermeldingen vrij veel aanvullende details en konden wegens hun omvang niet in eerdergenoemd Jaarboek Twente worden opgenomen, maar zijn bij deze webversie van het artikel geplaatst, op de eigen website van de St. Plechelmusbasiliek Oldenzaal: www.plechelmusbasiliek.nl Ook een volledige inventarislijst van het gezongen repertoire van het Plechelmuskoor en de opvolger daarvan - het Plechelmus-Antoniuskoor - alsmede een beschrijving van oudere zangboeken is op genoemde website te raadplegen. Gezien de beschikbaarheid van (oudere) bronnen uit het archief van de St. Plechelmusbasiliek te Oldenzaal is de nadruk komen te liggen op het functioneren van het gregoriaans in vooral deze kerk. De praktijk aldaar kan echter representatief worden geacht voor de rol die het gregoriaans in Twente tot op heden gespeeld heeft. De auteur van dit artikel is vaste organist van de St. Plechelmusbasiliek, is er tevens dirigent gregoriaans. Zijn vrouw, Nardy Goorhuis - ter Elst, is dirigent van het parochiële gemengde Plechelmus-Antoniuskoor.

2. Mr.dr. A. Meijers: Het kerkgebouw: daar zit Muziek in!, in: Wegens verbouwing geopend. Studiedag, 16 oktober 2004. Sacramentskerk, Breda, p.18. In kerkelijke documenten als de Instructie Musicam Sacram uit 1967 wordt het gregoriaans bij de definitie van het begrip kerkmuziek zelfs nog als eerste genoemd. Tegelijkertijd is toen het uniforme model van één type liturgieviering losgelaten ten behoeve van meerdere vormen van liturgisch bijeenzijn. Zie: R. Bot: Zingt allen mee. 65 jaar Liturgische en Kerkmuzikale Beweging in Nederland. Utrecht-Kampen 2003, p.1011. Deze, uit maar liefst 1487 pagina's bestaande dissertatie is een bijkans onuitputtelijke bron van informatie over de kerkmuziek in ons land in de 19e en 20e eeuw.

3. Guus Goorhuis en Jan Oude Nijhuis (red.): Plechelmus. Zijn kerk, liturgie en kapittel te Oldenzaal. Zutphen 2005.

4. Jan Hinke e.a. (red.): Dat coevent toe Oldenzal. De geschiedenis en opgraving van het Agnesklooster te Oldenzaal. Hengelo 2004, p. 118-121. Ook: T. Hesselink-van der Riet: 1407-1725. Van Hobergenhuis en Sint-Antoniusklooster Albergen. Albergen 2001, p.93.

5. Els Stolker veronderstelt in haar Het land van de paasvuren. Katholieken in Twente 1950-2005. Enschede 2006, p. 177-178, dat in Twente veel minder tastbare bewijzen uit het verleden bewaard zijn gebleven dan elders in ons land. Zie verder Guus Goorhuis & Jan Oude Nijhuis: Plechelmus... p. 148.

6. J.W.N. Valkestijn: Geschiedenis van de jongenszang tot aan de reformatie. Brugge 1989, p. 242.

7. Guus Goorhuis & Jan Oude Nijhuis: Plechelmus... Zutphen 2005, p.142 en: Jos Smits van Waesberghe: School en muziek in de Middeleeuwen. Amsterdam 1949, p.37.

8. J.W.N. Valkestijn: Geschiedenis..., p. 190-194.

9. Guus Goorhuis en Jan Oude Nijhuis (red.): Plechelmus..., p. 137-168: het artikel "Plechelmus in de liturgie van het kapittel."

10. J.W.N. Valkestijn: Geschiedenis... , p.257.

11. Guus Goorhuis & Jan Oude Nijhuis: Plechelmus...p. 169-179: Het Plechelmusofficie, met o.m. verwijzing naar de zg. Gregoriusbibliotheek in de UB te Utrecht.

12. Met dank aan de heer Gerard Weernink te Saasveld voor inzage in dit Graduale. Voor nadere beschrijving van dit en andere gregoriaanse zangboeken, zie: www.plechelmusbasiliek.nl

13. Notulenboek 1810-1939 van de St. Plechelmusbasiliek Oldenzaal, f.70.

14. In 1840 hebben volgens een notitie in het Notulenboek bijna alle zangers van het Plechelmuskoor hun functie neergelegd. De reden is niet bekend. Het kerkbestuur wil dan ook een nieuw zangkoor oprichten "dit welk zal bestaan uit vrouwen en mannenstemmen, zijnde het formeren van dit nieuwe zangerskoor opgedragen aan J.H. Bökkerink, organist te Denekamp, die op den 31 Augustus met het leeren der zangeressen heeft begonnen", aldus het Notulenboek, f. 72v. Reeds het daaropvolgende jaar zong dit "nieuwe zangerskoor" bij de installatie van de nieuwe pastoor Beernink (f. 74v). Het "onderwijs in de zangkunst" wordt in het Notulenboek vermeld op 24 mei 1864 (f.113), waarvan de kosten dat jaar18 gulden en 25 cent bedroegen, ingediend door P. Vastert.

15. R. Bot: Zingt allen mee, hfdst. 2.

16. R. Bot: Zingt allen mee, p.761.

17. Een in de tweede helft van de 19e eeuw ontstane beweging in Duitsland met als doel de kerkmuziek te herstellen als pars integrans van de liturgie. De geseculariseerde kerkmuziek werd afgewezen, en in plaats daarvan moest het gregoriaans weer een ereplaats krijgen in de liturgie en werd de muziek van Palestrina het ideaal en model van goede meerstemmige kerkmuziek. Zie: Martin Hoondert: Gregoriaans in de Steigers. Restauratie en verspreiding aan het begin van de twintigste eeuw. Utrecht-Kampen 2003, p.39.

18. R. Bot: Zingt allen mee, p. 764.

19. Het Gregoriusblad 41 (1916), p. 36-39. De "Bond van R.K. Zangkoren in Twente onder bescherming van de H. Caecilia" had in 1915 dertig aangesloten R.K. zangkoren, tezamen uit 420 leden bestaand. Aangesloten waren de koren van Almelo, Denekamp, Lattrop, Reutum, Tilligte, Vriezenveen, Vroomshoop, Wierden, Rijssen, Rietmolen, Hellendoorn, Beckum, Borne, Delden, Deurningen, Enschede (St. Jacobuskerk), Haaksbergen, Lonneker, Hengelo (St. Ludgeruskerk), Losser, de Lutte, Oldenzaal (St. Plechelmus- en Antoniuskerk), Rossum, Wegdam, Goor, Enter, Weerselo, Glanerbrug. De vereniging stond onder voorzitterschap van pastoor-deken J.H. Scholten te Oldenzaal en was in 1913 door een aantal geestelijken en afgevaardigden van Twentse zangkoren opgericht, met als hoofddoel "het bevorderen van den kerkelijke zang, bijzonder van het gregoriaansch, en zij tracht dit doel te bereiken door het houden van voordrachten en leergangen en door het organiseeren van zangersdagen." Ondanks aansluiting in 1915 bij de NSGV bleef de Twentse vereniging als entiteit bestaan en organiseerde als zodanig nog decennialang zangersdagen in Twente.

20. Notulenboek St. Plechelmusbasiliek Oldenzaal, 24 mei 1914.

21. Notulenboek St. Plechelmusbasiliek Oldenzaal, 29 maart 1915.

22. Zie daarvoor B.H.A. te Lintelo e.a.(red.): Honderd jaar Katholiek Twente; 1853-1953.z.pl.zj. en Els Stolker: Het land van de Paasvuren. Katholieken in Twente 1950-2005. Enschede 2006. Een volledig overzicht van het gezongen repertoire van meerstemmig Latijn, vroeger en nu, in de St. Plechelmusbasiliek te Oldenzaal, zie www.plechelmusbasiliek.nl

Enkele details uit bewaard gebleven jaarverslagen van het vroegere Plechelmuskoor (in het archief van de St. Plechelmusbasiliek) zijn illustratief voor de kerkmuziekcultuur van die jaren.

Volgens het jaarverslag over 1936 bestond het mannenkoor uit 31 leden en het knapenkoor uit drie groepen: klasse A met 28 leden, klasse B met 39 leden en de aspirantklasse had 17 leden. Dagelijks kregen de jongens zangles van 8 tot 8.45 uur. De leden van het mannenkoor repeteerden elke woensdagavond van 20 tot 22 uur, maar zo tegen feestdagen werd ook op zondag na de hoogmis gerepeteerd, samen met het knapenkoor. In de wintermaanden gaf dirigent Borghuis een cursus gregoriaans voor (al) zijn koorleden. Op hoge feestdagen was het gebruik geworden om de gregoriaanse wisselende gezangen te laten uitvoeren door het knapenkoor. De jongens werkten in dat jaar ook mee aan uitvoeringen met het mannenkoor Zanglust te Enschede en Almelo. Ook waren enige liederen op grammofoonplaten opgenomen, die later bij een lezing over Twente werden uitgezonden door de VARA-radio. Verder bereidde het Plechelmuskoor zich voor op een radio-uitzending van de Mis op tweede kerstdag 1936 door de KRO. In 1935 werd de Missa Iste Confessor van Palestrina ingestudeerd met de bedoeling deze op eerste kerstdag uit te voeren, waarbij het koor opgesteld zou worden op het priesterkoor, bij het altaar.

Op kerstmis 1940 werd in de St. Plechelmus te Oldenzaal de Missa Festiva van "den beroemden Russischen componist" A. Gretsjaninov (in 1936 te Parijs gecomponeerd) uitgevoerd, o.l.v. dirigent Toon Borghuis, volgens een aantekening in het jaarverslag 1939-1940 van het Plechelmuskoor "voor het eerst in ons land". Ook werden in hetzelfde jaar het Ave Verum van Mozart en het Ave Maria van tijdgenoot Flor Peeters ingestudeerd. Op een zangersdag in 1941 voerde het koor van de St. Lambertus te Hengelo de e-moll Messe van A. Bruckner uit. In hetzelfde jaar werd Alphons Gaalman tot organist van de Plechelmus in Oldenzaal benoemd. Het aantal kerkelijke diensten, op zondag en vooral ook op weekdagen, waaraan het Plechelmuskoor in 1939 had meegewerkt, bedroeg ruim vierhonderd.

In 1955, toen het Plechelmuskoor onder leiding stond van Frans Oude Sogtoen, voerde het ondermeer de Missa Aeterna Christe Munera van Palestrina uit, de Passio van da Vittoria en het Pater noster van Strawinsky, in 1959 de Missa ad 4-Vocem van Monteverdi, in 1966 de mis van H. Badings en in 1972 Via Sacra van Marius Monnikendam en de Missa In manus tuas van August Vörding, door de componist opgedragen aan dirigent en koor van de St. Plechelmusbasiliek.

Deze koortraditie wordt tot op heden voortgezet: op kerstmis 1999 voerde het in dat jaar door een fusie totstandgekomen Plechelmus-Antoniuskoor onder leiding van Nardy Goorhuis-ter Elst de Twentse première van de Messe Solennelle van Louis Vierne uit, in de daaropvolgende jaren ondermeer het Tantum Ergo van Widor, Crucifixus van Vivaldi, de Missa brevis KV 197 van Mozart en bij gelegenheid van 1050 jaar St. Plechelmusparochie in 2004 zong men de Missa in F van Monteverdi, met begeleiding van orgel en koperkwartet. In 2006 werd tijdens het Plechelmusfeest samen met de Koninklijke Harmonie St. Joseph de St. Jorismis van Herman Finkers gezongen.

23. F. Oude Sogtoen: De Matthäus Passion. De ontwikkeling van een traditie in Twente 1930-1995. (typoscript doctoraalscriptie Open Universiteit Nederland, Algemene Cultuurwetenschappen). Oldenzaal 2003, p.107. Uit een recensie van deze uitvoering in Enschede: "Een speciale vermelding verdient het sublieme jongenskoor met zijn muzikalen aanvoerder."(p. 131).

24. Alphons Gaalman introduceerde als eerste in ons land de orgelmuziek van Olivier Messiaen, een der grootste componisten van de 20e eeuw. In die jaren '40 was dit niet bepaald niet vanzelfsprekend, gezien het onbegrip bij recensenten voor deze muziek. Tegelijkertijd was Gaalman een pleitbezorger van de klassieke muziek (orgel, orkest- en kamermuziek) van de 18e en 19e eeuw en door zijn vele concerten droeg hij in belangrijke mate bij tot de popularisering daarvan in Twente.

25. Gregoriusblad 86 (1965), 36-39. Ook vermeld in R. Bot: Zingt allen mee, p. 987. Navraag bij enkele deelnemers aan het overleg van dirigenten en organisten op 14 december 1964 leert, dat in de Twentse kerkmuzikale kringen sprake was van grote bezorgdheid over het voortbestaan van het gregoriaans en de Latijnse meerstemmige kerkmuziek in de liturgie en over wat genoemd werd "wilde experimenten" in diezelfde liturgie. August Vörding heeft verbitterd afscheid genomen als kerkmusicus: in zijn St. Lambertus te Hengelo moest de Latijnse meerstemmigheid het veld ruimen. In dezelfde aflevering van het Gregoriusblad (p.39) staat een ontboezeming van Carel Jacobs, gedaan naar aanleiding van een zangersdag in november 1964 te Hengelo, waaruit het volgende citaat: "(...) En als ik dan denk aan hetgeen de kerkkoren in verband met de Liturgische vernieuwingen in onze kerken boven het hoofd hangt wordt het me triest te moede. Laat ik het maar onomwonden zeggen: de kerkkoren zijn gedoemd te verdwijnen.(...) ". Carel Jacobs was dirigent van het koor van de St. Jacobus te Enschede, directeur van het Twents Muzieklyceum, later Twents Conservatorium te Enschede en schreef in de Twentsche Courant vele gezaghebbende recensies van concerten in Twente.

26. Het Graduale Triplex uit 1979 is identiek aan het Graduale Romanum van 1974; het cruciale verschil bestaat uit de toevoeging aan de kwadraatnotatie van de neumen van de gregoriaanse gezangen, zoals overgeleverd in 10e- en 11e-eeuwse handschriften uit Laon (Metz), Sankt Gallen en Einsiedeln. Daardoor is dit zangboek onmisbaar bij het bestuderen van het woordritme der gezangen. Verdere verworvenheden van studie op dit terrein worden halfjaarlijks gepubliceerd in Beiträge zur Gregorianik, van de internationale vereniging voor studie van het gregoriaans, in het bijzonder de gregoriaanse semiologie, AISCGre, die in 1975 te Cremona opgericht werd, en uitgegeven wordt door Con Brio Verlag, Regensburg.

27. Priesterstudenten krijgen - uitzonderingen daargelaten - tijdens hun opleiding geen of nauwelijks onderricht meer in gregoriaans en liturgisch Latijn; de Katholieke kerkmuziekschool te Utrecht, overgegaan in het Nederlands Instituut voor Kerkmuziek, overgegaan in het Conservatorium van de Hogeschool Utrecht, levert evenals andere conservatoria praktisch geen kerkmusici meer af: het is een vak met een hoogst onzekere toekomst geworden, zowel inhoudelijk als ook materieel. Zie in dit verband ook: Richard Bot: Wordt het ORGEL nog gebruikt? Gebruik en ongebruik van het orgel in de R.K. Kerk in Nederland na het Tweede Vaticaans Concilie, in: Het Orgel 103 (2007), 4-16, waarin de auteur aangeeft dat we ons in de Nederlandse kerkelijke situatie in een vicieuze cirkel bevinden wat betreft (het gebrek aan) opleiding en studenten. Het lijkt erop dat het ambt van kerkmusicus gedoemd is te verdwijnen om plaats te maken voor dilettantisme.

28. Omschrijving van dr. Gerrit Steunebrink, docent godsdienst- en cultuurfilosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, in een artikel in de Twentsche Courant Tubantia van vrijdag 14 juli 2006, als reactie op het dekenale advies ten aanzien van de Plechelmus, op 12 april 2006 bekendgemaakt na een massale handtekeningenactie in de dagen daarvóór, gericht op het behoud van deze basiliek als parochiekerk - laatstgenoemde status werd middels een kerkelijk rapport nu juist ter discussie gesteld, waardoor zeer veel commotie ontstond - en georganiseerd door de Stichting St. Plechelmusbasiliek de Centrale Parochiekerk van Oldenzaal. De aanhef van Steunebrinks artikel luidt: "Het is de Oldenzalers toch gelukt om de Plechelmusbasiliek te behouden als parochiekerk voor heel Oldenzaal. Het lijkt erop dat de basiliek nog steviger dan ze al is uit alle consternatie tevoorschijn is gekomen. Behalve een stedelijke krijgt ze ook een regionale functie. De Plechelmus is als basiliek van Oldenzaal het strijdperk ingegaan en er als kathedraal van Twente weer uitgekomen.(...). De volledige tekst is te lezen op de website www.plechelmus.nl